Naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie EU en de Hoge Raad over de belastingheffing bij portfolioaandelen in een Nederlandse vennootschap heeft de staatssecretaris van Financiën een besluit uitgevaardigd. Volgens deze jurisprudentie is de Nederlandse wettelijke regeling voor een niet-ingezeten aandeelhouder mogelijk in strijd met de vrijheid van kapitaalverkeer. De definitieve belastingdruk op uitgekeerde dividenden in Nederland kan zwaarder zijn voor een niet-ingezeten aandeelhouder dan voor een ingezeten aandeelhouder. Vooruitlopend op aanpassing van de wetgeving wordt nu geregeld dat deze tekortkoming wordt weggenomen.
In het besluit wordt ook ingegaan op de gevolgen voor de inkomstenbelasting voor niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen met Nederlandse vermogensbestanddelen in box 3. Volgens de huidige wettelijke regeling hebben zij geen recht op het heffingvrije vermogen. Volgens het Hof van Justitie EU is het heffingvrije vermogen geen voordeel dat samenhangt met de persoonlijke en gezinssituatie van een belastingplichtige. De staatssecretaris leidt daaruit af dat het heffingvrije vermogen ook moet worden toegekend aan niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen.
Het besluit is niet van toepassing op de teruggaaf van dividendbelasting aan bepaalde vrijgestelde buitenlandse lichamen en ook niet op niet-ingezeten aandeelhouders die voor het ontvangen dividend als buitenlands belastingplichtige zijn onderworpen aan de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting.