Een belastingplichtige financierde zijn woning met een lening van zijn ouders. De lening had een looptijd van 30 jaar. De rente bedroeg 9% per jaar voor een periode van 15 jaar. Voor de lening zijn geen zekerheden gesteld. Ten tijde van het afsluiten van de geldlening was een rente van 3% gebruikelijk voor een lening met zekerheidsstelling en een rentevaste periode van 15 jaar. Het ontbreken van zekerheid rechtvaardigt in het algemeen een hogere rente ter compensatie van het risico dat de geldverstrekker loopt.
De rechtbank was van oordeel dat het risico dat de belastingplichtige de geldlening niet zou kunnen terugbetalen niet groot was. Daardoor was er geen reden voor een aanmerkelijk hogere rente dan gebruikelijk. Volgens de rechtbank hebben de ouders de geldlening onder de overeengekomen voorwaarden verstrekt vanwege de familierelatie. De inspecteur heeft, rekening houdend met het ontbreken van zekerheid, de rente op 4,5% gesteld. De rechtbank vond dat een redelijk percentage.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag zich bij het oordeel van de rechtbank aangesloten.