De staatssecretaris van Financiën gaat niet in cassatie tegen een uitspraak van Hof Amsterdam over de gebruikelijkloonregeling. De uitspraak had betrekking op het gebruik van de afroommethode voor de bepaling van de hoogte van het gebruikelijk loon. In deze casus waren partijen het eens over de hoogte van het loon in een vergelijkbare functie waarin een aanmerkelijk belang geen rol speelt. Omdat het feitelijk betaalde loon minder dan de toegestane marge afweek van dat vergelijkbare loon, kon volgens het hof aan de afroommethode niet meer worden toegekomen. Het met behulp van de afroommethode berekende loon was overigens beduidend hoger dan het loon in een vergelijkbare functie.
De staatssecretaris is van mening dat er twee gelijkwaardige methoden zijn om te bepalen of het loon niet meer dan 30% lager dan gebruikelijk is vastgesteld. De uitkomst van de afroommethode kan een vermoeden opleveren dat geen sprake is van een echt vergelijkbare dienstbetrekking. De inspecteur heeft dat in de procedure voor het hof niet aangevoerd. Dat is voor de staatssecretaris aanleiding om geen beroep in cassatie in te stellen tegen deze uitspraak.