De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen over het lage-inkomensvoordeel beantwoord. De vragensteller bestempelt de regeling als “Primarkpremie”. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een bericht van de FNV dat bedrijven de lonen met opzet laag houden om van het lage-inkomensvoordeel te profiteren. De minister heeft geen signalen ontvangen die de stelling van de FNV onderschrijven. In het eerste halfjaar van 2018 zijn de cao-lonen 1,8% gestegen. De uurloongrenzen van het lage-inkomensvoordeel worden ieder jaar aangepast aan de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Een onderzoek door bijvoorbeeld het Centraal Planbureau naar de mate waarin de regeling de loonontwikkeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt afremt acht de minister prematuur, gezien de korte tijd waarin de regeling van kracht is.
Uit een aan de Tweede Kamer verstrekt overzicht blijkt dat de sectoren horeca en detailhandel de grootste ontvangers van het lage-inkomensvoordeel zijn. De minister is niet bereid om informatie op werkgeversniveau te verstrekken.
De minister benadrukt dat de omvang en de winstgevendheid van een bedrijf geen criteria zijn voor de toekenning van het lage-inkomensvoordeel. De regeling is bedoeld als een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om mensen die tussen 100% en 125% van het minimumloon verdienen aan te nemen en in dienst te houden. De lasten op arbeid zijn lager en de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt nemen daardoor toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers.